Gerwin van der Pol
2017-9. Je neemt een achtergestelde wijk, waar de kansloze jeugd lijdt onder armoede thuis, slecht behandeld wordt door ouders en misdaad kent als enige ontsnappingsdroom. Je neemt een afgeschreven professional, heel goed in iets, en die laat je de jeugdigen lesgeven. In het begin kunnen ze niets, maar door concentratie en hard doorgaan worden ze geweldig, maar wel na de nodige ruzies, ouders die verbieden les te nemen, een gruwelijk voorval, de docent die het niet ziet zitten, de docent die kiest voor eigen carrière, een loyaliteitskwestie, om dan te eindigen met een fenomenale uitvoering van de kansloze jeugd. Zie hier de ingrediënten van The violin teacher, die eigenlijk Tudo Que Aprendemos Juntos heet, wat zich ongeveer laat vertalen als: we leren samen van elkaar.
Klassiek en art
Dat klinkt nogal cynisch, maar het is niet meer dan het terugbrengen van deze film tot wat het is: een film in een genre dat we kennen uit de klassieke Amerikaanse film, vaak rond sport (elke sport) en vaak rond muziek (denkbaar met elk soort muziekinstrument, inclusief zang).
Een Amerikaanse genrefilm traditie, wat doet dat in deze artfilm? De artcinema wordt vaak gezien als gestileerd, maar veel vaker is het klassiek Amerikaans op een extische locatie, vanuit een ver en niet-westers land (al is de term niet-westers voor Brazilie natuurlijk problematisch). Dus ook al draait deze artfilm in artfilmhouses, qua stijl is het net zo klassiek als een baseball-film uit Hollywood.
De hang naar exotisme bij de toeschouwer is niet te onderschatten. Maar wat graag kijken we naar een cultuur die we niet kennen: ondanks het fictieve genre bekijken we de film toch vooral als een documentaire over Brazilië, de favela’s van Heliopolis, zo te zien ook een gebied dat je beter via film benadert dan als toerist. Zo wordt via de fascinatie voor het nieuwe en onbekende de eenvoud van het vertelgenre gemaskeerd.
Want het verhaal is simpel: Een gefrustreerde vioolleraar moet plezier krijgen in het doceren van een jeugd die hij in eerste instantie als barbaren beschouwt. En die door de jongeren met minachting wordt bekeken omdat hij tot de elite behoort. Kunst is om aannemelijk te maken dat er wederzijds respect en begrip ontstaat, zodat ze zich aan elkaar kunnen optrekken. Film is een machtig medium dat over genoeg clichés beschikt om dat te verbeelden, close-ups op de juiste momenten, een solo waarin een stille leerling boven zichzelf uitstijgt. Mensen die het voor elkaar opnemen, op het onverstandige af.
Maar wat graag kijken we naar een cultuur die we niet kennen: ondanks het fictieve genre bekijken we de film toch vooral als een documentaire over Brazilië, de favela’s van Heliopolis.
Probeer daar maar eens niet geëmotioneerd van te raken. Wie kan zich ergeren aan een kansloze jeugd die een kans krijgt, en gelouterd en opgevoed wordt door de kunst, de goddelijke kracht van de schone klanken van Europese, westerse klassieke muziek, die te pas en te onpas de beelden begeleidt?
Slechte invulling van de details.
Dus het werkt. Maar niet door de concretisering van de details door de regisseur.
Zo is de mysterieuze, droevige en gekwelde blik van Laerte (Lázaro Ramo) bij vlagen mysterieus en interessant. Maar even vaak past die blik niet bij zijn personage waarvan gesuggereerd wordt dat hij veel meer emoties voelt, zoals liefde, blijdschap, kameraadschap.
En de groep leerlingen is wel herkenbaar, volgens de regels van het genre, zijn ze genoeg gedifferentieerd (met bril, zonder bril, dik, dun, groot, klein), maar lukt het niet ze tot team te formeren als toeschouwer, daarvoor zijn een aantal van hen te weinig gemotiveerd.
Het lukt de film niet om genoeg dichtbij de personages en hun wederwaardigheden te komen. Er gebeurt genoeg, maar elke keer als de harde werkelijkheid toeslaat, kijkt de camera weg en wordt er verder niet aan gerefereerd, zodat we gemakkelijk kunnen doen alsof het niet gebeurd is. Daarmee wordt de harde werkelijkheid (de echte favela’s, het oproer) gratuit gebruikt als couleur locale. Zelfs het gebruik van werkelijke documentaire beelden van een oproer in de favela’s heeft een onbedoeld effect: het suggereert dat de film geen eens de moeite nam om die werkelijkheid te verbeelden.
Dan is er nog het probleem van de muziek. De film is een fictie, en fictie is doen alsof. En er zijn strict genomen nooit grenzen aan de regels van het spel. Dus ja, kansarme jongeren die niet viool kunnen spelen die transformeren in een orkest dat een mooi stuk muziek kunnen maken, dat rekt de grenzen van waarschijnlijkheid al flink op. Maar dat ze tot een uitvoering komen van het symfonieorkest van Heliopolis, dat is ridicuul. En gedachten van ridiculiteit gaan moeilijk samen met een hemelse uitvoering van ‘Erbarme Dich’.
Het leidt tot vergeefse pogingen om de jongeren, de armoede en de kracht van muziek serieus te nemen en voor het voetlicht te brengen. Het wordt tot kitsch. Met weemoed denkt de toeschouwer terug aan eerdere filmpogingen om klassieke muziek naar Zuid-Amerika te brengen in Fitzcarraldo (Werner Herzog, 1982), en de werkelijk aangrijpende fictieve auditie in La Famille Bélier (Eric Lartigau, 2014).