Werckmeister Harmoniák: Een (on)zuivere wereld (Béla Tarr, 2000)

Gerwin van der Pol

2017-8. Een afgelegen, halfverlaten dorpje in Hongarije, waar de tijd lijkt te hebben stilgestaan, loopt János Valuska (Lars Rudolph) als boodschapper heen en weer, hij brengt de kranten rond, brengt berichten over. Hij is de assistent van dokter Eszter (Peter Fitz) die geobsedeerd is door hoe een piano goed gestemd hoort te zijn, in navolging van de harmonieënleer van Werckmeister, die zijn theorie weer baseerde op Keplers model van de ideale beweging van de planeten.

Dat van Kepler en Werckmeister is geen onmisbare informatie, maar het helpt wel enigszins om de film beter te begrijpen. Zo helpt de verwijzing naar Kepler als extra verklaring voor de openingsscène waarin János in een café de stamgasten in de ruimte positioneert als ‘de zon’, ‘de aarde’ en ‘de maan’ en hen om elkaar heen laat draaien, tegelijkertijd uitleggend wat de ideale beweging tussen de planeten is, en wat er voor vreselijks zou gebeuren bij een maansverduistering, een moment waarop alles ‘stilvalt’. En dat daarna de natuur weer haar natuurlijk verloop zou hernemen. Zijn wijze, filosofische en onheilspellende woorden, in combinatie met de onhandige dansbewegingen van de onelegante stamgasten, gefilmd met een camera die zelf ook, als een planeet, om de aanwezigen heen cirkelt, dat alles in één lange take: ziedaar een typische Béla Tarr scène.

Lars Rudolph: de enige acteur die zich kan meten met Klaus Kinski 

Er wordt de tijd genomen, alle handelingen worden getoond vanaf het moment dat ze begonnen worden tot enige tijd nadat ze zijn afgelopen. Op die manier worden personages heel werkelijk: we zien hen niet alleen op de momenten dat ze iets cruciaals of interessants doen, maar ook op de momenten dat ze zich vervelen, of gewoon ergens heen lopen of de gordijnen dicht trekken. En ook de schoonheid van de film is zo opgebouwd: de contrastrijke zwart-wit beelden bestaan uit het slaafs volgen van de personages en hun gedrag, totdat het opeens (en heel vaak) uitmondt in een duidelijk vooropgezette prachtige beeldcompositie. Schoonheid is daarmee iets dat opduikt tussen het alledaagse. Maar er is ook schoonheid in het alledaagse: de troosteloosheid van de arme bevolking, hun markante koppen, hun oude huizen, hun ongemanierdheid; op de een of andere manier is prachtig. Terwijl het natuurlijk triest is. Daar zit dan ook de, morele, frictie, die ook in het verhaal tot volle wasdom komt.

Complotten, volksonrust, volksoproer: het is gedaan met de rust in het dorp.

Want wat gebeurt er: een rondreizende tentoonstelling strijkt neer in het dorp. Een levensgrote walvis wordt vertoond, vergezeld van een Prins. Niemand weet wie het is, maar het schijnt dat zijn aanwezigheid, en zijn ideeën de wereld veranderen. En het schijnt dat twee onruststokers zijn meegekomen die het dorp vandaliseren, of zijn ze met honderd? Geruchten jagen de dorpsbewoners het hoofd op hol en ze zien overal signalen van een apocalyps: de klok die altijd stil stond doet het weer, bloemen verwelken opeens, etc.

En dan duikt Eszters’ ex Tünde (Hanna Schygulla) opeens op en chanteert Eszter om een groep mensen te creëren die het welzijn van het dorp zullen garanderen.

Impact

Tijdens het kijken vraagt de toeschouwer zich af wat nu precies die dreiging is, wat de betekenis van die walvis is, en waarom dorpsbewoners hun geduld verliezen? Of waarom de film verwijst naar andere films zoals de menigte uit Metropolis (Fritz Lang, 19270 het wuivende gras uit De Spiegel (Andrei Tarkowsky, 1975). Of welke verwijzingen er gemaakt worden naar de Tweede Wereldoorlog?Meerdere keren de film bekijken biedt wel antwoorden, maar het zijn niet de meest wezenlijke vragen. Het punt is dat de film draait om János, die zich de hele tijd door het dorp heen beweegt, en flarden opvangt van wat er aan de hand is, zonder het geheel te begrijpen. Hij (en daarmee de camera die hem volgt) kent maar twee soorten bewegingen, die van rondjes lopen – zoals de planeten cirkelen in een baan om elkaar heen, zonder contact te maken. En die van de rechte lijn, doelgericht. In termen van de planeten blijft het dan wel de vraag wat die rechte lijn betekent: een vallende ster die in niets oplost, of een komeet met een verwoestende impact?

Los van alle mogelijke diep filosofische betekenissen (en politieke: de film kan ook gezien worden als een goede analyse van de opkomst van populisme) heeft de film een directe emotionele impact op de toeschouwer, vanwege het onnavolgbare tempo, de onwaarschijnlijke composities, de treurige muziek van Mihaly Vig, en vooral door de intrigerende, rauwe, waanzinnige-intelligente-naïeve János, gespeeld door de enige acteur die zich daarin kan meten met Klaus Kinski: Lars Rudolph.